Wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3
Het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3 adviseert om vanaf 2027 in box 3 alle voordelen te belasten die voortkomen uit bezittingen en schulden. Het belastbare bedrag, genaamd 'totaalvoordeel,' omvat zowel directe voordelen (zoals rente, huurinkomsten en dividend na aftrek van kosten) als indirecte voordelen (waardeontwikkeling).
Totaalvoordeel versus totaalwinst
De belasting van het 'totaalvoordeel' lijkt in de basis op de 'totaalwinst' uit het stelsel voor ondernemers in de inkomstenbelasting en voor lichamen in de vennootschapsbelasting. Voor het 'totaalvoordeel' is artikel 3.25 Wet IB 2001 dan ook van overeenkomstige toepassing.
Zo geldt voor de bepaling van het 'totaalvoordeel' ook een zakelijkheidstoets zoals ook binnen het totaalwinstregime. In het voorstel is kostenaftrek uitsluitend mogelijk voor kosten in verband met de inning, het behoud en de verwerving van het totaalvoordeel. Uitgaven met een gemengd karakter zijn (deels) niet aftrekbaar. Hetzelfde geldt voor kosten waarvan het niet wenselijk is dat deze aftrekbaar zijn, en kosten voor de belastingplichtige. De wettelijke bepalingen sluiten aan bij artikel 3.14, 3.15 en 3.16 van de Wet IB 2001.
Afwijkend is dat de belasting over de waardeontwikkeling in box 1 en box 2 en in de vennootschapsbelasting vorm is gegeven als een vermogenswinstbelasting, terwijl in het voorstel in box 3 als hoofdregel een vermogensaanwasbelasting gaat gelden.
Hoofdregel: vermogensaanwasbelasting
De hoofdregel in het voorstel is dat de waardeontwikkeling (het indirecte rendement) belast wordt volgens een vermogensaanwasbelasting. Hierbij wordt de waardeontwikkeling van het vermogen elk jaar belast, ook de ongerealiseerde waardeontwikkeling (winsten of verliezen).
Het indirecte rendement is het verschil tussen de waarde in het economische verkeer van het vermogensbestanddeel aan het begin van het kalenderjaar en aan het einde van het kalenderjaar. Voor stortingen en onttrekkingen in het vermogensbestanddeel tijdens het kalenderjaar vindt een correctie plaats.
De vermogensaanwasbelasting geldt in het voorstel voor alle vermogensbestanddelen, behalve voor bank- en spaartegoeden, onroerende zaken en bepaalde niet-beursgenoteerde aandelen.
Uitzondering: bank- en spaartegoeden
Voor bank- en spaartegoeden is in het voorstel een uitzondering opgenomen. Bij dit vermogen wordt alleen het directe rendement (rente na aftrek van de kosten) belast en niet de eventuele waardeontwikkeling (het indirecte rendement). De vermogensaanwas- of vermogenswinstbelasting geldt dus niet voor bank- en spaartegoeden.
Je moet als belastingplichtige wel zowel juridisch als economisch eigenaar zijn. Als dat niet het geval is, wordt dit vermogensbestanddeel in het voorstel belast volgens de hoofdregel van de vermogensaanwasbelasting.
Uitzondering: vermogenswinstbelasting voor onroerende zaken en bepaalde aandelen
Het indirecte rendement van onroerende zaken en bepaalde niet-beursgenoteerde aandelen wordt niet volgens een vermogensaanwasbelasting belast, maar volgens een vermogenswinstbelasting. Dat betekent dat pas bij realisatie (meestal bij verkoop) de waardewinst of het -verlies belast wordt. Tevens wordt bij overlijden of emigratie een realisatiemoment gecreëerd.
De vermogenswinstbelasting geldt in het voorstel niet voor alle niet-beursgenoteerde aandelen, maar alleen voor aandelen in familiebedrijven of innovatieve start-ups en scale-ups.
Uitzondering: forfait voor eigen gebruik onroerende zaak
Het directe rendement bij onroerende zaken en bepaalde niet-beursgenoteerde aandelen wordt in het voorstel op dezelfde manier belast als bij de andere vermogensbestanddelen waarvoor de vermogensaanwasbelasting geldt.
Onroerende zaken in eigen gebruik vormen hierop een uitzondering. Hier wordt voor de bepaling van de economische huurwaarde van het eigen gebruik een forfait voorgesteld op vergelijkbare wijze als nu in de winstsfeer. Het forfait vormt een weergave van de gemiddelde bruto jaarhuur die voor de onroerende zaak ontvangen zou kunnen worden, verminderd met de gemiddelde kosten die samenhangen met de verhuur.
Uitzondering: forfait voor 1 woning in eigen gebruik
Voor 1 woning in box 3 die hoofdzakelijk (70% of meer) voor eigen gebruik ter beschikking staat, is in het voorstel een ander forfait opgenomen. Dit forfait omvat zowel het directe rendement van het eigen gebruik, de kosten (waaronder financieringskosten die daarom niet separaat aftrekbaar zijn) als het indirecte rendement (de waardeontwikkeling). Je kunt je als belastingplichtige voor de belastingheffing in box 3 voor deze woning dus beperken tot het toepassen van dit forfait.
Toepassen van dit forfait is maar mogelijk op 1 woning naar keuze. De voorwaarde hiervoor is dat de WOZ-waarde van de woning op het moment van keuze lager is dan € 1.200.000. Je kunt de keuze later niet meer herzien. De eigen woning blijft in het voorstel overigens in box 1.
Eigen gebruik roerende zaken
Eigen gebruik van roerende zaken zoals een auto, caravan of boot blijft buiten de box 3-heffing, net als nu al het geval is.
Vorderingen en schulden
Voor vorderingen en schulden geldt in het voorstel de vermogensaanwasbelasting. Zij worden gewaardeerd tegen de waarde in het economische verkeer. Alleen als sprake is van een geldlening tussen natuurlijke personen mag de vordering gewaardeerd worden op nominale waarde.
Verder stelt het demissionaire kabinet voor om een kwijtscheldingsvoordeelvrijstelling in te voeren, zodat voorkomen wordt dat een kwijtschelding bij de schuldenaar leidt tot belastingheffing in box 3. Overigens wordt voorgesteld om de huidige schuldendrempel in box 3 in het nieuwe stelsel te laten vervallen.
Voor de zakelijkheidstoets van vorderingen en schulden wordt een doelmatigheidstoets voorgesteld. Als de afgesproken rente niet meer dan een bepaald bedrag of percentage afwijkt van de marktrente, hoeft deze rente dan niet gecorrigeerd te worden.
Verliesverrekening
In het voorstel is de mogelijkheid van verliesverrekening opgenomen. Zo kan een verlies in box 3 verrekend worden met box 3-inkomen in de volgende jaren (zonder beperking in het aantal jaren). Verliezen tot een nog nader te bepalen relatief gering bedrag worden niet in de verliesbeschikking vastgesteld en kunnen in het voorstel dus niet worden verrekend.
In de memorie van toelichting is de overweging opgenomen om verliesverrekening met het voorgaande jaar mogelijk te maken.
Handhaving vrijstellingen en waarderingsregels
De vermogensbestanddelen die in het huidige box 3-stelsel vallen, doen dit ook in het nieuwe stelsel in box 3. Vermogen dat in box 1 of box 2 valt, valt (net als nu) niet in box 3. Verder blijven de huidige vrijstellingen zoveel mogelijk gehandhaafd in het voorstel. Datzelfde geldt voor de waarderingsregels. Hoofdregel blijft dat de bezittingen en schulden gewaardeerd worden naar de waarde in het economische verkeer.
De overgang naar heffing op basis van werkelijk rendement betekent voor bepaalde vrijstellingen dat deze anders vorm worden gegeven of afgeschaft worden. Zo wordt voorgesteld om de vrijstelling voor groen sparen en beleggen af te schaffen, maar gelijktijdig de heffingskorting hiervoor te verhogen.
Toerekening vermogen
Het totaalvoordeel van een vermogensbestanddeel wordt in het voorstel toegerekend aan de eigenaar van het vermogensbestanddeel. Bij fiscaal partners wordt het totaalvoordeel gezamenlijk bepaald en naar vrije keuze van de partners toegedeeld.
Voorgesteld wordt om genotsrechten in het nieuwe stelsel op nihil te waarderen. Dit betekent dat de vermogensaanwas of vermogenswinst volledig belast wordt bij de blooteigenaar. De reguliere voordelen worden overigens wel belast bij degene waar deze opkomen.
Ook belangrijk
Uit het voorstel komt onder meer ook nog het volgende naar voren:
• Het nieuwe box 3-stelsel gaat uit van het nominale werkelijke rendement. Dit betekent dat geen rekening gehouden wordt met inflatie bij de berekening van het rendement.
• Het heffingvrije vermogen uit het huidige stelsel komt in het nieuwe stelsel terug als een heffingvrij inkomen.
• De antiboxhopbepalingen uit artikel 2.14 derde lid, onderdelen b, c, en d Wet IB 2001 komen te vervallen.
• Voor belastingplichtigen met box 3-vermogen wordt een administratieplicht ingevoerd. Geldt dit voor jou, dan moet je relevante documenten over je inkomen uit vermogen gaan bijhouden en bewaren.
Reageren op internetconsultatie
Ondanks de demissionaire status heeft het demissionaire kabinet ervoor gekozen om door te gaan met een voorstel voor box 3-heffing op basis van werkelijk rendement om dat voorstel nu vervolgens ter internetconsulatie voor te leggen. De hoop is dat hierdoor het nieuwe kabinet straks het dossier snel kan oppakken zodat de beoogde inwerkingtreding per 1 januari 2027 mogelijk is.
Definitieve keuzes door nieuw kabinet
Het voorgelegde voorstel moet niet gezien worden als een voldragen wetsontwerp. Het nieuwe kabinet kan het voorstel en de reactie hierop gebruiken bij de vormgeving van het nieuwe box 3-stelsel. Uiteraard kan het nieuwe kabinet hierin andere keuzes maken dan nu in het voorstel zijn opgenomen. Het wetsvoorstel moet uiterlijk in de zomer van 2024 bij de Tweede Kamer worden ingediend om inwerkingtreding per 1 januari 2027 te halen.
Wil je meer weten over het voorstel voor het nieuwe box 3-stelsel?
Als je specifieke vragen hebt over het wetsvoorstel en de box 3-heffing en wilt weten wat de beste oplossing voor jou is, aarzel dan niet om contact op te nemen met je adviseur. We staan klaar om je te ontzorgen.